Ga naar de inhoud

Anna

Er was eens…

(Reacties kun je kwijt op het Forum

 "Bij ons staat de tijd sinds twaalf jaar stil. We blijven precies ter plaatse trappelen. Men zegt dikwijls: 'Het leven gaat verder.' Maar dat kan twee betekenissen hebben. Het leven gaat verder en je neemt er deel aan, je bent gelukkig, je dromen komen uit. Dat is het echte leven. Of: het leven gaat verder, maar langs je heen. Het gaan aan je voorbij. Zoals in mijn geval. Mijn zoon Mark zit vast en sindsdien schrijf ik in de verleden tijd. Er was eens…"

Anna is een verdrietige moeder. Een moeder met een groot hart. Hoop is nu haar enige drijfveer. ‘Ik loop dat elke dag zo vlug mogelijk voorbij is,’ zegt ze ferm. Er zijn weinig mensen met wie ze nog kan of durft praten. Ze is zo bang van het leven zonder schakeringen, alles zwart/wit. Als je aan de zwarte kant staat, betekent dat automatisch ‘schuldig’. De situatie van haar zoon werd heel vroeg scheefgetrokken. Het stond haast in de sterren geschreven. Een pijnlijk en heel indringend verhaal.

“De mensen buiten begrijpen er niks van. Daarom laat ik niks blijken. Ik probeer soms te lachen. Dat verwacht men van mij. Ik luister naar de alledaagse problemen van anderen. Soms denk ik: ‘En wij dan? Wij die onze zoon al jaren moeten missen?’

Ik ben ondertussen bijna 73 jaar. Mark is onze enige zoon. We waren dertien jaar getrouwd toen ik zwanger werd. Ik was toen al tweeëndertig en een beetje bang. Ja, we zijn van de generatie die zich eerst materieel veilig stelde, met een huis bijvoorbeeld. Maar ik had al een miskraam gehad. Het waren negen zware maanden, zieke maanden, maar je vergeet dat natuurlijk. Mark was een prachtige baby. Een gezellig kind. Een gewoon, speels kind. Op dat moment zag mijn leven er nog uit als een film met prachtige romantische scènes. Het was een wonder!

Eén ding mogen we weliswaar niet vergeten: de natuur heeft ook zijn zegje een dat kan soms héél cru zijn. Plots valt die droom als een kaartenhuisje in elkaar. De droom is een nachtmerrie geworden.

Men zegt dat gevangenen meestal een slechte jeugd hebben gehad. Dat ze als kind werden verlaten, dat de moeder of de vader niet meer naar hen omkeek. Ik kan je verzekeren dat het bij ons niet zo was. OP alle mogelijk gebied hebben wij Mark geholpen. Zelf ben ik maar tot mijn vijftiende jaar naar school geweest. Algebra of zoiets had ik nog nooit gezien. Daarom studeerde ik ‘s morgens wat Mark die dag moest leren om hem ‘s avonds te kunnen ondervragen of uitleg te geven. Hij heeft de jaren goed doorgemaakt, er is geen professor die zoveel gestudeerd heeft als Mark. En plots, in het voorlaatste jaar, wilde hij mijn hulp niet meer. Hij zette zich tegen me af. Ja, hij ging het alleen doen. Want een van zijn leraren had gezegd: ‘Je moet dat alleen doen’. En leraars waren onfeilbaar.

Mijn man zei altijd: ‘Laat hem toch, laat hem zijn plan trekken, wat zal hij doen als hij later soldaat wordt?’ ‘Dan zal ik wel met hem meegaan,’ grapte ik.

Na zijn middelbare studies heeft hij ‘handel en verkoop’ gestudeerd. Hij was er zeker van dat hij direct werk zou vinden. Helaas. Jobs lagen niet op hem te wachten. ‘Dan ga ik terug naar school,’ zei hij, ‘ik ga voor huisschilder.’ Eén dag hield hij het daar uit.

Ik had al gezien dat Mark goed met oude mensen kon omgaan en ik liet hem nog eens met onze buurvrouw die bejaardenhelpster is, praten. Hij reageerde enthousiast. Dat wou hij ook wel doen. We hebben hem ingeschreven in Sancta Maria, een meisjesschool. Hij was de enige jongen in de klas, maar dat deerde hem niet. Zijn studie lukte wonderwel, na zijn stage kon hij meteen aan de slag. Hij deed huisbezoeken bij bejaarde mensen. Kuiste, deed boodschappen.

Na een tijdje moest hij in een zorgcentrum in Overrijse werken, waar hij regelmatig nachtdienst had. Hij zat daar hele nachten alleen. Er gingen mensen dood. Ze hadden personeel tekort en wilden hem een formulier laten tekenen zodat hij inspuitingen kon geven, want een bejaardenhelper mag dat niet op eigen risico doen. Ze hebben hem verplicht dat papier te ondertekenen. Hij heeft dat dan ook gedaan. Uiteindelijk hebben we hem afgeraden om daar nog te werken. Daardoor is hij op zelfstandige basis begonnen, als bewaker, eerst in Namen.

Mieke had hij in Sancta Maria leren kennen, ze was ook bejaardenhelpster. Ze werden verliefd en trouwden. Hij was gelukkig, maar het duurde allemaal niet zo lang. Het ging meer en meer bergaf met Mark. Hij werd echt depressief en werd in een psychiatrische instelling in Kortenberg opgenomen. Daar had men hem de raad gegeven meer met zijn emoties naar buiten te komen. Dan is de miserie pas echt goed begonnen.

Terwijl Mark in Kortenberg zat, woonde Mieke bij ons. Negen maanden is ze bij ons gebleven. Ik zag dat meisje graag, voor mij was dat een dochter. Mark mocht in het weekend naar huis komen. Maar Mark was graag alleen, soms wilde hij alleen zijn en op hun appartement zitten. Uiteindelijk werd hij uit Kortenberg ontslagen. Hij kon weer werken en deed een bewakingsjob op de campus van de universiteit van Leuven. En daar is het drama gebeurd…

Kwart na elf ‘s avonds belde er iemand aan. Ik ging kijken, maar zag niemand. Een paar uur later ging de bel weer. Het was Mark. ‘Mama,’ zei hij, ‘doe vlug open’. ‘Wat is er?’ vroeg ik. Ik besefte dat er iets ergs gebeurd was. Hij had een bebloede schort in zijn handen. Eerst dacht ik dat er een ongeval was gebeurd. Ik ben me meteen gaan aankleden. Mijn man, die net aan zijn hart geopereerd was, stond ook te trillen op zijn benen.

‘Mama,’ zei Mark, ‘je moet iemand opbellen. Je moet een advocaat opbellen, ik heb iemand neergestoken.’ Ik vroeg meteen wat er met die mens gebeurd was. Mark antwoordde dat ze voor hem zorgden. Mijn man wou de politie verwittigen. Mark maakte zich kwaad. ‘Waarom? Waarom politie? Waarom wil je me verraden?’ Mieke was ook bij ons. Ze kon hem overhalen om toch naar de politie te gaan. Ze hebben hem aangehouden. Even later belde Mieke om ons te vertellen dat hij het ook bekend had van die twee mensen, van vroeger. We wisten toen niet dat hij het jaar daarvoor ook al twee mensen had aangevallen. Ik wou dat allemaal niet geloven. Dat kon niet. Toch niet ‘mijn’ zoon?

Hij was depressief geweest, was soms moeilijk. Maar dat? Misschien, troostte ik mezelf, was hij alleen maar getuige van die drama’s. Heeft hij zelf niks gedaan.

‘Ik ben er zeker van dat hij dat niet gedaan heeft,’ zei ik later tegen de politie.
‘Toch wel,’ antwoordden ze, ‘hij heeft bekend, ons zelfs getoond waar hij het wapen gegooid heeft’.
Ik kan het nog steeds niet geloven.

‘Mark, is dat nu echt waar?’ heb ik hem verschillende keren gevraagd.
‘Ja mama,’ antwoordde hij, ‘waarom geloof je me niet?’
Ik kon dat niet geloven en soms twijfel ik nog. Nooit ben ik kwaad op hem geweest, mijn moederliefde is alvast niet veranderd. Misschien omdat ik weet wat hij allemaal heeft meegemaakt. Ik heb me zelfs niet boos gemaakt. Natuurlijk heb ik hem dikwijls gevraagd: ‘Mark, waarom heb je dat gedaan? Er waren andere oplossingen als je op iemand kwaad was…’
‘Op dat ogenblik denk je daar niet aan,’ zei hij.

Zelf zat ik met enorme schuldgevoelens. Waarom had hij me nooit verteld dat men het hem zo moeilijk maakte?

Mark zit niet op zijn plaats in de gevangenis. Hij zit er nu twaalf, bijna dertien jaar. Wij doen wat we kunnen. We kloppen overal aan, we leggen uit dat het geen agressieve jongen is. Gedurende die twaalf jaren waren er geen problemen, is dat geen bewijs dat hij zich goed gedraagt? Ach, je loopt met je kop tegen de muur. Ik maak me daar zo kwaad in. Mijn leven bestaat nu hoofdzakelijk uit gevangenisbezoeken.

Twaalf jaar geleden gingen we elke dag. Wij waren dan maar zestig jaar en woonden heel dichtbij We konden er te voet naar toe gaan In de winter als het vroeg donker werd, spraken we met Mieke af. Soms ging ik alleen, want mijn man was scheidsrechter en de zaterdag bezet.
Mark vroeg ons ten slotte zelf hem minder te bezoeken. ‘Sla een keer over, ma,’ zei hij. Daarna stelde hij voor dat we maar om de drie weken zouden komen. ‘Ik weet niet wat ik jullie moet vertellen.’ Natuurlijk is de situatie beklemmend voor hem. Hij heeft niks te vertellen en wij kunnen over alles spreken.

We vertellen hem alles omdat we niet willen dat hij wereldvreemd wordt. Het enige waar we niet over spreken is over eten. Daar spreken we nooit over. Nooit vragen we: ‘Wat heb je gegeten?’ Hij mist enorm mijn keuken. Hij mist lekker eten. Vroeger zou hij wel eens vragen, toen we naar de zee geweest waren: ‘Hoe was het en wat hebt ge gegeten?’ ‘Niks speciaals,’ stelde ik hem dan gerust.

Ik kijk ernaar uit om opnieuw voor hem te koken. Thuis heb ik zijn kamer al helemaal klaargemaakt. Deze zomer ging het weer heel slecht met hem. Hij zag het absoluut niet meer zitten. Mieke en hij zijn ondertussen uit elkaar. Eerst is ze nog naar een studio verhuisd, omdat het appartement te groot was, maar haar ouders hebben erop aangedrongen dat ze terug naar huis keerde.

Ik weet niet wanneer hij vrij komt. Als je geïnterneerd bent, heb je daar geen idee van. Als hij als een crimineel veroordeeld was geweest, was hij nu zeker al thuis. Want sinds hij binnen zit, zijn er al heel veel die voor dergelijke zaken zijn opgepakt en veroordeeld weer buiten. Zij zijn vrij, Mark niet. En hij ziet ze altijd allemaal vertrekken.

Hoe dikwijls heb ik al gedroomd dat hij thuiskomt. Als ik droom, is hij nog altijd dat klein manneke. Ik ga met hem wandelen, we spelen samen. .Ja, toen hij klein was, hadden we veel ‘schone’ momenten. We hadden een heel goede band. De laatste twaalf jaar is dat niet meer hetzelfde natuurlijk. Ach, we lachen weleens. Maken een grapje aan de telefoon. Maar die muren hé… die worden met de jaren steeds dikker en hoger. Met mij gaat het nu ook minder. Ik heb hartproblemen. Soms sta ik er verstomd van dat ik tegen hem zeg: ‘Hoelang heb ik het al volgehouden?’ Maar die pijn telkens als je gaat. Iedereen bekijkt me alsof ik een slecht mens ben.

Ja, echt, je gaat graag naar je zoon. Maar het is toch een opgave. Als je daar binnen komt, praatje automatisch al veel stiller. Je fluistert alsof niemand je geheim mag ontdekken. Ze hebben daar allemaal dezelfde geheimen, maar toch voel ik me daar niet op mijn gemak. Het doet soms heel veel deugd als er dan eens iemand een normaal babbeltje met me slaat.
Als ik hem ga bezoeken heb ik altijd iets mee. Zoals kraslotjes. Als een kind kijkt hij daar naar uit. Telkens neem ik er drie mee. Eén voor hem, een voor mijn man en een voor mij. Ik hoop dat hij toch een keer iets wint.

Sorry voor mijn tranen. Sorry, ik heb zo’n verdriet. Twee jaar geleden had hij zijn pols gebroken, we hoopten erbij te zijn toen e het gips zouden weghalen in het ziekenhuis.
‘Weet je wat,’ zei hij, ‘maak dat niemand ziet dat je mijn moeder bent, zet je met een boek in een hoekje, dan zie je me voorbijkomen en kan je zien of ik het gips kwijt ben.’ En toen zag ik hem buitengaan met twee rijkswachters, met enkel een verband. Hij was zijn gips kwijt.
‘Mama, je hebt dat goed gedaan,’ zei hij bij mijn volgend bezoek.

Wij, mijn man en ik, zijnde enigen die hem bezoeken. Vroeger ging er nog een oom op bezoek. Dat gebeurt ook niet meer. Er zijn wel kennissen die zeggen dat ze dringend Mark eens moeten bezoeken. Maar ja, er zijn altijd excuses om niet te gaan. Ons grootste probleem is onze leeftijd. Mijn man wordt 75 en ik binnenkort 73. Wie gaat voor Mark zorgen, wie gaat hem nog centjes toesteken? Ik wil niet dat hij iets tekort komt. Hij is onze enige zoon.

Of ik aan de mensen een boodschap zou willen meegeven? Ja, ik wil iets zeggen. Ik wil het zelfs uitschreeuwen: maak alsjeblief een verschil tussen echte criminelen, ontvoerders, verkrachters, pedofielen en mensen die geïnterneerd zijn. Elk geval is anders en je mag ze niet door dezelfde bril bekijken. Drie jaar geleden zijn we over de situatie van Mark in het Vlaamse parlement een getuigenis gaan afleggen. Het heeft niks uitgehaald.

Het is blijkbaar onmogelijk om Mark te helpen. En al die politici die wel iets zouden kunnen doen! Iedereen zegt wel dat het heel erg is, maar wat helpt ons dat verder?

Sorry voor mijn tranen… Tot hij achttien was, zeiden mijn man en ik soms: ‘Wij hebben toch geluk dat we een braaf kind hebben, die blijft altijd thuis.’We hadden hem niet tegengehouden, maar hij had er geen behoefte aan. Hij zat op zijn kamer, ‘s avonds kwam hij bij mij zitten. Want mijn man was een sportman en veel weg. We keken samen televisie en konden over alles praten. Wij gingen samen zwemmen, naar de cinema.

Toen Mark nog klein was, ging opa, mijn vader, de zondag mee naar het speelplein. Mark had er precies geen last van dat zijn vader niet veel thuis was. Tot hij er in de gevangenis eens een opmerking overmaakte. ‘Papa was heel veel weg,’ zei hij. Omdat ik voor Mark mijn werk had opgegeven, moest mijn man dubbel zo hard werken. Als kind moet Mark dat niet begrepen hebben.

Binnenkort wordt Mark veertig jaar en nog steeds zit hij daar. Niemand kan zich voorstellen wat het is, zo vast te zitten. Hij zit er al van 1993. Het gebeurde op een zaterdag. Ik had een schone zaterdag gehad. Was naar stad geweest, had inkopen gedaan. En die avond, die nacht is het gebeurd. Sindsdien staat ons leven stil.”

Anna’s eigen verhaal
Het gebeurt altijd heel onverwacht, als een donderslag bij heldere hemel, erger nog dan een aardbeving. Alles wankelt, je hele leven stort als een kaartenhuisje in elkaar.
Politie, rijkswacht, speurders, alles overvalt je. Paniek, schrik, ongeloof, verontwaardiging. Haalt men hier een grap met ons uit? Maar het is werkelijkheid.

Je zoon moet naar de gevangenis. Gevangenis? Het zindert na, ongeloof. Neen, neen, dat kan niet. Plots zie je als Leuvenaar het grote logge gebouw aan de Maria-Theresiastraat. Die hoge muren lijken nog hoger, die grote ijzeren poort nog meer angstaanjagend. Vroeger zijn we er honderden malen voorbij gereden. Voor en na school. Nooit bij stilgestaan wat er zich achter die muren allemaal afspeelde. Wanneer de poort toch eventjes geopend werd, haastten wij ons om eventjes nieuwsgierig naar binnen te gluren.

Nu is het werkelijkheid geworden. Nooit vergeten wij ons eerste bezoek. Het gerinkel van die enorme sleutelbossen, het geroep van de bewaker: ‘Binnen in het wachtlokaal, anders blijven wij geen vrienden.’ Hij riep het van meters ver. Later liet die man zich van een ander kant kennen. Jaren later ging hij met pensioen. Wanneer wij hem nu ontmoeten, vraagt hij altijd: ‘Hoe gaat het met jullie zoon?’

In al die tijd is er veel veranderd. Geen poort meer, maar een deur. Die enorme bos sleutels is verdwenen. Het ziet er minder angstaanjagend uit. Toch ga je er altijd stiller praten. Je komt in een andere wereld. Gevangenis en nog eens gevangenis, het is alsof er op den duur niks anders meer bestaat. Het komt onze oren uit. Heel ons leven draait om de gevangenis, het wordt een leven van wachten, hopen. Hopen voor hem en voor ons.

Wachten op een telefoontje of bezoek. Soms zouden we dringends iets willen vertellen, maar neen, we moeten wachten! Twee jaar geleden werd zijn vader onverwacht opgenomen in het ziekenhuis. Ik wou dit dringend vertellen. Maar nee: wachten tot de volgende dag.

We leven in twee werelden, want er is altijd die terughoudendheid tegenover de buitenwereld. Wanneer er over kinderen wordt gesproken, veranderen we zo vlug van onderwerp. Er is altijd dat beetje schaamte, dat onaangename gevoel dat we uitleg zouden moeten geven.

Echt genieten is er meer bij. Hoe zou je kunnen genieten als je eigen kind daar alleen tussen die vier muren zit? Ons hart krimpt ineen. Vooral tijdens de feestdagen zouden wij het willen uitschreeuwen van pijn en liefst van al veertien dagen aan een stuk slapen. Die plaats aan tafel die altijd leeg blijft, jaar op jaar. Wij eten dan nog liever met ons tweeën in de keuken. Daar valt zijn afwezigheid minder op.

Hoe langer het duurt, hoe meer je in de tijd teruggaat. Naar zijn kindertijd, naar de mooie momenten. Herinneringen, steeds die herinneringen… In de eerste jaren dat hij ‘weg’ was, gingen we soms naar zee, liepen voorbij het gebouwwaar we vroeger samen met vakantie gingen. Dan keken we omhoog, telden tot de zesde verdieping, tot waar we zo gelukkig waren. Een klein gezin vol vakantievreugde. De pijn, het gemis dat we dan voelen, is onbeschrijflijk. Daarom blijven we liever thuis. Achter onze muren.

Zoveel mogelijk trachten wij hem bij ons leven te betrekken. Met foto’s tonen we waar we nu wonen. We vertellen over de buren die begrip hebben voor onze situatie en voor hem. We tonen foto’s van de poes, van de tuin in de winter, van de tuin in de zomer. Hij houdt van de natuur, van de bloemen en het gras. Soms zeggen wij tegen elkaar:
‘Dit zou een werkje voor Mark zijn.’ Maar hij is er niet, we moeten ons plan trekken.
We doen er alles aan opdat onze zoon niet wereldvreemd wordt. We steunen hem en hopen dat we er nog zijn als hij ooit thuiskomt. Dat is onze grootste zorg.

 (Reacties kun je kwijt op het Forum )

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *